Gezag

Ouders die in een afstammingsrelatie tot hun kind (kinderen) staan, oefenen het gezag over hun minderjarige kind (kinderen) uit. In de wet wordt dit ouderlijk gezag genoemd. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend over:

  • uit het huwelijk geboren kind (kinderen);
  • tijdens een geregistreerd partnerschap geboren kind (kinderen);
  • het geadopteerde minderjarige kind (kinderen);

en het gezamenlijk gezag kan zowel binnen als buiten het huwelijk plaatsvinden.

Ook na een scheiding blijven beide ouders van rechtswege het gezag over hun minderjarige kind (kinderen) uitoefenen. Als de gescheiden ouders niet meer gezamenlijk het gezag over het minderjarige kind/de minderjarige kinderen willen uitoefenen, dan kunnen zij samen een verzoek bij de rechter indienen om deze situatie te wijzigen. Ook kan één van de ouders zo’n verzoek bij de rechter gaan indienen. Vereist is dan wel dat er gewijzigde omstandigheden zijn waardoor het gezamenlijke gezag over het minderjarige kind (kinderen) niet meer gewenst is. De rechter zal uiteindelijk beslissen of het verzoek wel of niet ingewilligd zal worden waarbij de rechter zich vaak door de Raad voor de Kinderbescherming laat adviseren. Indien de rechter van oordeel is dat het gezag na scheiding door één ouder moet worden uitgeoefend, dan kan de rechter het gezag van het kind/ (kinderen) aan één van de ouders toewijzen zodat die ene ouder het gezag na de scheiding over het minderjarige kind (kinderen) krijgt.

Daarnaast onderscheidt de wet nog andere situaties waarbinnen ouders het ouderlijke gezag kunnen uitoefenen.
Deze situaties zijn:

  • het gezamenlijk gezag van een ouder en een ander dan een ouder;
  • het gezag van één ouder anders dan na scheiding;
  • het gezag na meerderjarig verklaring.

Ongehuwde ouders:
Ongehuwde ouders, die niet een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, en die ook niet eerder met elkaar getrouwd zijn geweest, en die ook niet daarvoor het gezamenlijke gezag over hun minderjarige kind (kinderen) hebben uitgeoefend, hebben niet gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind (kinderen). Het kind dat op grond van de affectieve relatie is geboren staat automatisch in familierechtelijke betrekking tot de moeder mits de moeder meerderjarig is. De familierechtelijke betrekking tot de vader ontstaat pas wanneer de vader het kind heeft erkend of na een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.

Dus: bij de geboorte van een kind tijdens een geregistreerd partnerschap ontstaat van rechtswege het gezamenlijke gezag over het minderjarige kind (kinderen) net zoals dat bij een huwelijk het geval is.

De niet gehuwde ouders, die eveneens geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, kunnen wel een verzoek bij de griffier van de rechtbank (sector Kanton) gaan indienen om zodoende het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind (kinderen) uit te gaan oefenen. De aantekening in het gezagsregister wordt alleen gedaan als beide ouders in een familierechtelijke betrekking tot het kind staan. Daarnaast toetst de griffier nog aan andere criteria waarover u geïnformeerd kunt worden. Een rechterlijke uitspraak is hiervoor niet nodig. Indien de griffier de aantekening weigert, dan kan beroep ingesteld worden bij de Kantonrechter. De Kantonrechter zal dan beoordelen of de aantekening in het gezagsregister dient te geschieden of dat de gevraagde voorziening geweigerd moet worden omdat er gegronde vrees bestaat dat dit niet in het belang van het kind is.

Beperking van het gezag:
Het gezag van een ouder kan beperkt worden. Daarvan is sprake als de kinderrechter het minderjarige kind (kinderen) onder toezicht stelt van de Raad voor de Kinderbescherming waarbij de uitvoering van de maatregel meestal in handen wordt gegeven van Bureau Jeugdzorg. De kinderrechter spreekt een ondertoezichtstelling uit wanneer de kinderrechter van oordeel is dat het minderjarige kind (kinderen) zodanig opgroeit dat haar/zijn zedelijke- of geestelijke belangen of haar/zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen. Daarnaast is vereist dat de op te leggen maatregel in het belang van het kind (kinderen) is. De duur van de ondertoezichtstelling wordt telkens opgelegd voor ten hoogste één jaar. Bureau Jeugdzorg stelt dan een gezinsvoogd aan, die toezicht houdt op het minderjarige kind (kinderen). De gezinsvoogd dient ervoor te zorgen dat de minderjarige en haar/zijn ouder(s) hulp en steun krijgen die nodig zijn om de zedelijke of geestelijke belangen van het desbetreffende minderjarige kind (kinderen) te waarborgen.

In de situatie dat er acute hulp noodzakelijk is, kan de kinderrechter zelfs een voorlopige ondertoezichtstelling opleggen als de kinderrechter dat in het belang van het minderjarige kind (kinderen) noodzakelijk vindt. Daarbij kan een uithuisplaatsing van het minderjarige kind (kinderen) eveneens worden uitgesproken als dat voor de verzorging en de opvoeding van het minderjarige kind (kinderen) noodzakelijk wordt geacht. Dat kan ook het geval zijn als het minderjarige kind (kinderen) ter observatie dient te worden opgenomen. De rechter is dan wel verplicht om de ouder(s) van het minderjarige kind (kinderen) én het minderjarige kind (kinderen) zelf (als het minderjarige kind (kinderen) de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt) vooraf te horen voordat op het verzoek tot ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing wordt beslist. De zaak zal dan ter terechtszitting bij de kinderrechter, achter gesloten deuren, worden behandeld. Mw. mr. Kremer kan juridische bijstand in zo’n procedure bieden.

In het geval van ernstige gedragsproblematiek behoort plaatsing van het minderjarige kind (kinderen) in een gesloten justitiële jeugdinrichting tot de mogelijkheden. Omdat een dergelijke plaatsing vaak ingrijpend voor het minderjarige kind (kinderen) is en een inbreuk op de vrijheid van het desbetreffende kind (kinderen) inhoudt, zijn er bijzondere rechtswaarborgen vereist. De rechter moet in de af te geven machtiging uitdrukkelijk aangeven waarom deze plaatsing noodzakelijk is. Daarnaast krijgt het minderjarige kind (kinderen) een advocaat toegewezen of kan op verzoek van de minderjarige zelf, of diens ouder(s), rechtshulp bij een advocaat worden gezocht die men daarvoor geschikt acht. Tijdens de uithuisplaatsing blijft de taak van de gezinsvoogd bestaan.

Een verzoek om de uithuisplaatsing te beëindigen kan door de ouder(s) die het gezag hebben of door het minderjarige kind zelf, indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, op grond van gewijzigde omstandigheden.

Ontneming van het gezag:
De gezagsrelatie kan ook op een ingrijpende wijze van de ouder(s) worden ontnomen. Dit kan alleen door de rechtbank geschieden als blijkt dat de ouder(s) haar/zijn verplichtingen met betrekking tot de verzorging en de opvoeding van het minderjarige kind (kinderen) niet nakomt en de belangen van het minderjarige kind (kinderen) ernstig wordt geschaad. Er kan sprake zijn van een ontheffing uit het ouderlijk gezag [bij onmacht of ongeschiktheid tot verzorging en opvoeding van de ouder(s)] of een ontzetting uit het ouderlijk gezag [bij misbruik of grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding door de ouder(s)]. Daarnaast kan de ontzetting nog op andere, nader in de wet genoemde, gronden plaatsvinden.

Mocht u over deze zaken meer informatie wensen, dan kan Mw. mr. Kremer, advocaat op het gebied van kinder- & jeugdrecht, u daarbij van dienst zijn. Mw. mr. Kremer is lid van de Vereniging van Nederlandse Jeugdrecht Advocaten. Voor nadere informatie over deze vereniging wordt verwezen naar de website: www.jeugdrechtadvocaten.nl. U kunt ook op het logo van de vereniging klikken die onderaan op deze pagina staat vermeld.